Skip to Content

17 Subtiele Gedragingen Die Vaak Worden Vertoond Door Overlevenden Van Narcistisch Misbruik

17 Subtiele Gedragingen Die Vaak Worden Vertoond Door Overlevenden Van Narcistisch Misbruik

Ooit geprobeerd woorden te geven aan de littekens van narcistisch misbruik—de onzichtbare, maar dagelijkse pijnlijke? Het is alsof je schreeuwt in een geluiddichte kamer. Tenzij je het hebt meegemaakt, begrijp je het waarschijnlijk niet. En als jij het niet hebt meegemaakt? Dan heeft waarschijnlijk iemand van wie je houdt dat wel.

Dit zijn geen “eigenaardigheden” of “grappige gewoontes.” Het zijn overlevingsmechanismen—strijdwonden die zich voordoen als ‘normaal’. Het is de manier waarop we onze toon vijf keer controleren voordat we op verzenden drukken. Hoe we onszelf kleiner maken om de vrede te bewaren. Subtiel. Stil. Maar ongelofelijk krachtig.

Hier zijn ze dan: zeventien gedragingen die misschien pijnlijk herkenbaar klinken. Niet omdat je kapot bent—zeker niet. Maar omdat je er nog steeds staat. En dat? Dat is ongelooflijk krachtig.

1. Overmatig verontschuldigen

Ben je je ervan bewust hoe snel je “sorry” zegt? Zelfs voor dingen die niet jouw fout zijn—een omgestoten glas, een gemiste oproep, een ongemakkelijke stilte. Het komt er bijna automatisch uit, zonder dat je weet waarom.

Voor mij werd sorry zeggen een gewoonte, omdat vrede bewaren alles was. Minder ruzie, minder drama, misschien een rustige avond. Maar na een tijdje voelde het alsof ik me voor mijn bestaan moest verontschuldigen.

Het is geen zwakte. Het is overleven. Je leert jezelf klein te houden in de hoop dat niemand je nog kleiner maakt. De moeilijkste stap? Inzien dat je je niet hoeft te verontschuldigen voor het feit dat je er bent.

2. Oogcontact vermijden

Je kent dat gevoel wanneer oogcontact te veel voelt? Voor mij voelde het als in het vizier staan. Als de narcist ook maar een spoortje verzet zag, was de reactie genadeloos.

Dus leer je om weg te kijken. Naar je koffie, je schoenen, alles behalve hun gezicht. Zelfs bij veilige mensen dwaalt je blik af—alsof je ogen de nooduitgang nog steeds in de gaten houden.

Mensen zien het als verlegenheid of afstandelijkheid. Maar het draait niet om hen. Het draait om veiligheid. De gewoonte blijft, zelfs als het gevaar weg is.

3. Overmatig schoonmaken van de omgeving

Mensen noemen het smetvrees. Ik noem het: de chaos buitenhouden. Als alles om me heen er perfect uitzag, zou niemand zien hoe rommelig ik me vanbinnen voelde.

Op slechte dagen schrobde ik het aanrecht drie keer voor het ontbijt. Niet vanwege bacteriën, maar om de controle terug te pakken. Als je degene die je pijn doet niet kunt “repareren”, begin je aan stoelen, vloeren—alles wat wel blijft waar je het neerzet.

Het voelde nooit écht veilig. Maar het gaf me even rust. Tot ik me betrapte op sorry zeggen voor een vuiltje dat er niet eens was. Toen wist ik: de rommel zat niet in mijn huis—het zat in mijn hoofd.

4. Deursloten steeds opnieuw controleren

Ik check mijn sloten niet één keer. Soms drie of vier keer. Vrienden maken er grapjes over, maar mijn zenuwstelsel herinnert zich elk dichtgeslagen deur, elke dreiging.

Het gaat niet alleen om veiligheid. Het gaat erom dat niemand meer zomaar binnenkomt—fysiek én emotioneel. De buitenwereld is onvoorspelbaar, dus bouw ik rituelen om me veilig te voelen.

Soms loop ik terug naar huis om nog een keer te checken. Is het overdreven? Misschien. Maar voor mij is gemoedsrust de prijs waard.

5. Liever alleen eten of reizen

Vroeger vond ik alleen uit eten gaan verschrikkelijk. Nu is het soms de enige manier waarop ik écht kan genieten van mijn eten—of gewoon ademen.

Jarenlang werd ik aan tafel bekeken, bekritiseerd, klein gemaakt. Alleen zijn werd een veilige haven.

Reizen met iemand betekende altijd op je hoede zijn voor commentaar: verkeerde afslag, verkeerde snack, verkeerde muziek. Alleen bepaal ik alles zelf, zonder angst.

Mensen denken dat ik eenzaam ben. De waarheid? Ik neem mijn ruimte terug.

6. Stotteren of moeite met woorden vinden

Ooit halverwege een zin opeens je woorden kwijt? Dat overkomt mij vaak—vooral als ik gespannen ben.

Vroeger sprak ik vrijuit, maar hoe vaker ik “te gevoelig” of “gek” genoemd werd, hoe meer ik begon te twijfelen aan alles wat ik zei.

Soms struikelen mijn woorden nog steeds. Maar ik blijf praten. Elk gestotter is bewijs: ik gebruik mijn stem nog steeds. Misschien rommelig, maar het is míjn stem.

7. Complimenten afwimpelen

“Wat zie je er goed uit vandaag!”—en ik maak meteen een grapje of verander het onderwerp. Complimenten voelden als een valstrik, geen cadeau.

Elke aardige opmerking kon gevolgd worden door een steek of een vernedering.

Ik leerde om ze te ontwijken, niet omdat ik bescheiden ben, maar omdat ik ze niet vertrouw. Na jarenlang horen dat je “niet goed genoeg” bent, is het moeilijk geloven dat iemand iets anders bedoelt.

Ik probeer nu gewoon “dank je” te zeggen. Soms lukt dat. Misschien lukt het de volgende keer weer.

8. Hyperventileren tijdens discussies

Mijn borst trekt samen alsof ik een marathon ren als ik een discussie voer. Het voelt alsof ik voor een vuurpeloton sta. Mijn woorden razen eruit. Mijn hart ook.

Het gaat niet om het moment zelf. Het is elke keer dat mijn mening verdraaid werd of tegen me gebruikt. Mijn lijf denkt nog steeds dat het gestraft zal worden omdat ik besta.

Ik probeer bewust adem te halen. Soms helpt het. Soms niet. Maar ik weet nu tenminste wat er gebeurt. Mijn lichaam is me niet aan het verraden—het herinnert zich.

9. Pleasegedrag

Ik zal altijd proberen iedereen gelukkig te maken—even als ik daardoor zelf uitgeput raak. Mensen noemen me makkelijk, maar het is angst om “nee” te zeggen.

Ik voel aan wat iemand nodig heeft nog voordat het uitgesproken wordt. Ik bied hulp aan, fix dingen, strijk glad. Het is vermoeiend, maar ik dacht altijd: zolang er geen ruzie is, is het goed.

Nu probeer ik even te pauzeren. Niet elk probleem is mijn verantwoordelijkheid. De wereld vergaat niet als ik het even laat wiebelen.

10. Te veel uitleggen

Ik vertel vaak het hele verhaal—elke gedachte, elke reden, elk detail—om zeker te weten dat ik goed begrepen word.

Jarenlang verdraaid worden leert je om niets aan het toeval over te laten. Elke stilte voelde als schuld.

Ik probeer het nu soms kort te houden. Gewoon halverwege stoppen. Meestal blijft de wereld gewoon doordraaien. Niemand is boos. Blijkbaar hoef ik mezelf niet steeds te verdedigen.

11. Twijfelend spreken

Soms blijven de woorden steken voordat ze mijn mond bereiken. Ik wikt en weeg elke gedachte uit angst dat de verkeerde alles verpest.

Vroeger betekende iets zeggen: problemen krijgen. Dus leerde ik fluisteren. Afzwakken. Pauzeren.

Zelfs bij vrienden betrap ik mezelf erop dat ik mijn zinnen inpak alsof ze breekbaar zijn. Maar ik probeer af te maken wat ik begonnen ben—zelfs als mijn stem trilt.

12. Hun gevoelens of behoeften minimaliseren

“Geeft niet hoor, het is oké”—zelfs als het totaal níet oké is. Liever mijn eigen behoefte negeren dan iemand tot last zijn.

Ik zeg: “Alleen als jij wilt hoor…” of “Maakt niet uit…”—omdat ik geleerd heb dat mijn gevoelens lastig zijn.

Maar dat laat me leeg achter. Nu probeer ik zachtjes te zeggen wat ik nodig heb. Soms voelt dat al als een revolutie.

13. Zichzelf isoleren

Mensen om me heen voelen vaak als “te veel.” Niet omdat ik hen haat, maar omdat ik moe ben van mezelf moeten uitleggen.

De narcist zorgde ervoor dat ik aan elke vriendschap begon te twijfelen. Dus trok ik me terug. Geen afspraken. Geen oproepen beantwoorden.

Alleen zijn voelde veiliger. Tot het op een dag té stil werd. Nu probeer ik stukje bij beetje weer contact te maken. Eén bericht. Eén koffie-afspraak.

14. Overalertheid en angst

Mijn lichaam staat nooit écht uit. Mijn spieren zijn altijd gespannen, klaar voor het volgende drama.

Ik check alles: stemverheffingen, dichtslaande deuren, blikken.
Het voelt als een alarm dat maar blijft loeien.

Ik leer nu dat niet elk geluid gevaar is. Soms is het gewoon leven. En ik mag daarin ontspannen zijn.

15. Dissociatieve symptomen

Soms kijk ik op en merk dat ik vijf minuten van mijn leven kwijt ben. Vroeger was dat mijn ontsnapping. Een manier om gesprekken te overleven die als verhoren voelden.

Alsof ik naar mezelf keek vanuit de hoek van de kamer—niet écht aanwezig. Dat hield de pijn op afstand, maar ook mezelf.

Nu vraag ik me bewust af: “Ben ik hier? Ben ik veilig?” Meestal wel. Maar aanwezig blijven vergt oefening.

16. Aangeleerde hulpeloosheid

Na genoeg mislukte pogingen begin je te geloven dat niets ooit zal lukken. Dat gevoel kende ik maar al te goed.

Ik vroeg niets meer. Ik stelde geen grenzen meer. Zelfs simpele keuzes voelden onmogelijk.
Liever passief dan wéér teleurgesteld.

Nu vier ik kleine overwinningen. Een telefoontje plegen. “Nee” zeggen.
Dat zijn mijn bewijzen: ik ben niet machteloos.

17. Onderdrukte woede

Boos zijn mocht niet. Als ik dat wel was, kwam het keihard terug. Dus slikte ik alles in. Glimlachen door de pijn. Vrede bewaren tegen elke prijs.

Maar boosheid verdwijnt niet. Ze sluimert. In mijn schouders. In hoofdpijn. In stilte.

Nu probeer ik die woede te voelen, al is het alleen in privé.
Het is geen bedreiging. Het is een signaal: ik geef nog steeds om mezelf.