Vroeger waren je ogen vol vuur. Je hart klopte vroeger met al zijn kracht. Vroeger straalde je positieve energie uit. Vroeger was je zo blij.
Maar als ik nu in je ogen kijk, dan kan ik alleen de overblijfselen van het vuur zien dat prachtig was. Als ik mijn hand op je hart leg, dan kan ik het nauwelijks horen kloppen.
Als ik je zie, dan zie ik de zwarte wolk bovenop je hoofd, die je waar je ook gaat volgt.
Als ik je nu zie, dan probeer ik die gelukkige vrouw te vinden, maar ze is er helaas niet meer.
Ze is zichzelf volledig verloren in een man die niets om haar geeft. Ze heeft hem al haar liefde gegeven. Ze bracht offers voor hem en ze zette hem op de eerste plaats.
Maar hij gaf haar niets van zijn liefde. Hij weigerde zich voor haar op te offeren en hij zette haar nooit op de eerste plaats.
Het leven dat ze nu leidt, is geen leven. Het is van dag tot dag overleven. Ze wordt elke dag met innerlijke strijd geconfronteerd, maar ze kan hem niet opgeven.
En ze weet dat bij hem blijven haar nooit de liefde zal geven die ze nodig heeft. De liefde die zij daarentegen zo onzelfzuchtig weggeeft.
Je weet dat ze tot ze hem ontmoette heel gelukkig was. Hij was haar eerste liefde, haar eerste kus, de man aan wie ze zichzelf gaf.
Ze was ervan overtuigd dat hij het beste was wat haar ooit kon overkomen. Maar de harde waarheid is dat hij eigenlijk het ergste was dat haar ooit kon overkomen.
En ze weet het. Ze blijft maar voor hem vechten, in de hoop dat hij wakker wordt en zal beseffen wat ze de hele tijd heeft gedaan.
Ze probeert zo hard om hem zijn aandacht aan haar te laten schenken, maar het lukt haar nooit om het te bereiken.
Ze maakt zich zorgen om hem. Ze luistert naar wat hij te zeggen heeft. Ze volgt alle regels. En het enige wat ze ervoor terug wil is wat liefde. Maar ze krijgt het nooit.
Het enige wat ze krijgt is, uitgescholden worden, verwaarlozing, dat er tegen haar geschreeuwd wordt en een gebrek aan respect.
Maar ze geeft niet op. Ze houdt alle tranen tegen, zelfs als er een rivier van tranen in haar ogen zit.
Ze wil niet huilen waar hij bij is. Ze wil niet dat hij de mix van haar tranen en haar mascara ziet. Ze zal dan lelijk zijn en ze wil voor hem alleen maar mooi zijn.
Dus raapt ze de stukjes van haar gebroken hart op en gaat ze zichzelf weer in slaap huilen. Ze blijft God vragen waarom liefde zo moeilijk moet zijn.
Ze wil wanhopig wat antwoorden, maar ze krijgt ze nooit.
Maar wat ze niet ziet, is dat het antwoord naast haar ligt. De lege ruimte waar hij zou moeten slapen is reden genoeg voor haar om te vertrekken.
Ze kijkt ernaar, raakt het aan en ruikt zijn geur – de geur van een man die haar in zijn armen hield.
De man die zei dat hij altijd van haar zal houden, maar hij gaf haar bij de eerste hobbel in de weg al op.
De man die de hele nacht met haar vrijde, hartstochtelijk, sensueel en op manieren waarvan ze het bestaan niet kende.
De man die haar achtervolgde, haar de hele wereld beloofde, maar haar er kort daarna spijt van liet hebben om hem in haar leven te hebben toegelaten.
Diezelfde man kijkt haar nu koud aan. Het maakt hem niet uit dat ze donkere wallen onder haar ogen heeft.
Het kan hem niet schelen dat ze elke nacht lijdt, dat ze naast hem ligt en hem niet kan aanraken. Want elke keer dat ze dat doet, zegt hij dat hij moe is.
Ze is wanhopig, omdat hij de aandacht waar ze zo naar hunkert, aan vrouwen geeft die het niet verdienen. Ze leeft, maar ze sterft elke dag.
Ze sterft omdat ze alles wilde, maar ze niets heeft gekregen. Ze sterft omdat bij hem blijven pijn doet, maar ze is niet sterk genoeg om bij hem weg te gaan.
En ze zal blijven tot ze beseft dat de man aan wie ze alles heeft gegeven nooit liefde terug zal geven. Pas als ze ziet dat bij hem zijn tevergeefs is, zal ze weggaan.
En de enige keer dat ze zich om zal draaien, is om te zien hoe ver ze is gekomen.