Aan de narcist die mij kapot heeft gemaakt,
Ik wil je niet eens een naam geven. Je verdient er geen. Ik zal naar je verwijzen als ‘Jij’ en dat is het vriendelijkste wat ik ooit tegen je had kunnen zeggen.
Dit onpersoonlijke, koude, verre voornaamwoord. Je verdient niets beters. Hoe is het met je?
Schijnt de zon nog volop door je ramen? Of heb je ze afgedekt met donkere gordijnen om het licht te vermijden – om net als ik in de duisternis te leven?
Ik denk dat je dat niet deed. Er is niets veranderd aan de manier waarop je naar de dingen kijkt.
Je greep je aan mij vast. Punt. Je zoog me leeg. Punt. Je bent degene die mij kapot heeft gemaakt. Punt. Je bent doorgegaan naar de volgende. Punt.
O, dat arme meisje. Ze weet niet eens wat haar te wachten staat. Mijn god, ze heeft geen idee.
Ze vindt jou de beste die er is. Nog steeds denkt ze dat je haar de wereld gaat geven.
Ze denkt dat je je hart op je mouw draagt. Dat ze de ware gevonden heeft.
Ze is een dwaas, net als ik.
Er ging nooit iets over mij, toch? Alles draaide om jou. Als jij een slechte dag had, moest ik lijden. Als je leven niet de goede kant op ging, moest ik ervoor boeten.
Je had zoveel macht over mij. Ik kan me echt niet voorstellen waarom en hoe ik je dat laat doen.
Het is óf dat ik te zwak was om tegen je te vechten, óf je was te sterk in je gedachtenspel, waardoor ik niet eens een schijn van kans maakte.
Je overtuigde mij van dingen die niet echt zijn. Ik was helemaal gehersenspoeld. Je hebt van mij een gehoorzame marionet gemaakt.
Ik was degene die moest dansen op de muziek die jij speelde. Dat is echt heel knap van je.
Het is je nooit gelukt om op zijn minst te doen alsof je niet verliefd bent op jezelf. Ik was een ‘derde wiel’ in onze relatie, ook al waren we maar met z’n tweeën.
Hoewel ik jou van veel dingen de schuld geef, geef ik mezelf ook de schuld. Ik had moeten weten wat er aan de hand was. Eigenlijk wist ik wel wat er aan de hand was, maar ik weigerde het te geloven.
Ik weigerde te erkennen dat dit mij overkwam. Om te accepteren dat ik in de val was gelopen. Ik weigerde je te zien zoals je was: een narcistisch stuk stront die mij kapot heeft gemaakt.
Ik probeerde ons tweeën te laten werken. Je was een uitdaging voor mij en ik ga een uitdaging nooit uit de weg. Ik dacht dat ik je kon veranderen. Heb ik het verkeerd begrepen?
Ik was verslaafd aan jou. Jij was mijn oplossing. Elke keer dat ik een dosis nodig had, kwam ik terug. Ik was bang om alleen te zijn, dus ging ik elke keer terug om een foto van je te maken.
Het enige dat ik van jou kreeg was vernedering. Ik heb iemand die dacht dat hij beter was dan ik, iemand die dacht dat hij beter was dan wie dan ook.
In ons leven kwam ik altijd op de tweede plaats. Ik kwam altijd vlak achter jou aan.
“Jij”! Jij bent degene die mij kapot heeft gemaakt. Je hebt mij gemanipuleerd en je hebt me beledigd. Degene die me mijn leven heeft afgenomen ben jij.
Je hebt me van al mijn gevoelens beroofd en je maakte me gevoelloos. Je hebt mij onverschillig gemaakt.
Jouw scherpe en koude woorden hebben me getraind om absoluut niets te voelen. Tijdens onze gevechten zat ik daar maar en staarde naar een vervagende plek op de muur, wachtend tot je klaar was.